Algemeen
Ik ben nog geen cliënt
Ik ben al cliënt
Menu
Zoeken
Druk op ENTER om te zoeken of ESC om de zoekfunctie te sluiten.
Populaire zoekopdrachten
Huishoudelijke hulp
Individuele hulp
Home
/
Assessment begeleiding
Assessment begeleiding
"
*
" geeft vereiste velden aan
Stap
1
van
11
9%
Voornaam
*
Achternaam
*
E-mailadres
*
1. Jouw cliënt is door ouderdomsproblemen vergeten hoe zij schoenen strikt. Hoe pak je dit aan?
*
Je koopt schoenen met klittenband of ritsjes.
Je doet voor hoe je veters strikt en vraagt de cliënt om dit na te doen.
Je legt uit hoe je veters strikt.
Je strikt de veters van de cliënt.
2. Stel: je liet zien hoe de cliënt haar veters kan strikken, maar het lukt haar niet. Wat doe je?
*
Je doet nog een keer langzaam voor hoe zij veters kan strikken.
Je vertelt nog een keer hoe zij haar veters kan strikken.
Je zegt dat ze het morgen opnieuw kan proberen.
Je geeft het op.
3. De cliënt probeert nog eens haar veters te strikken. Als dit niet lukt, barst ze in huilen uit. Wat doe je?
*
Je troost haar en geeft aan dat het niet erg is.
Je vraagt waarom ze huilt. Ook geef je aan dat het niet erg is dat het nu niet lukt en dat jullie er samen de komende tijd aan gaan werken.
Je geeft aan dat ze om zoiets kleins niet hoeft te huilen.
Je zegt dat wanneer ze het zo vervelend vindt, ze beter haar andere schoenen aan kan doen.
4. Wanneer je volgende week bij de cliënt komt, toont ze trots haar gestrikte veters. Je hebt net haar dochter het huis uit zien lopen toen je aankwam.
*
Je vraagt of de cliënt dit helemaal zelf heeft gedaan of dat ze misschien hulp had. Want je bent verbaasd over het verschil met vorige week.
Je belt later de dochter van de cliënt op. Je vraagt of zij geholpen heeft met veters strikken.
Je vraagt of de cliënt veel heeft geoefend om dit voor elkaar te krijgen.
Je feliciteert de cliënt.
5. De cliënt hoorde net van haar dochter dat zij ernstig is ziek is. De cliënt wil haar verhaal graag kwijt. Wat doe je?
*
De cliënt mag haar verhaal doen, maar je geeft aan dat jullie ook nog andere dingen zouden doen vandaag.
Je gaat met de plannen van de dag aan de slag. Als er nog tijd over is, mag de cliënt haar verhaal doen.
Je geeft aan dat jullie een drukke planning hebben vandaag en dat jullie snel aan de slag moeten.
Je luister naar het verhaal van de cliënt, maar je houdt ook de tijd een beetje in de gaten. Je stelt voor om de volgende keer samen een bloemetje te kopen voor haar dochter.
6. Uiteindelijk heb je het verhaal van de cliënt over haar dochter gehoord. Je vond dit zelf ook een erg emotioneel verhaal. Wat doe je?
*
Je zet het op social media. Bijvoorbeeld Facebook.
Je deelt het met jouw zorgcoördinator.
Je vertelt het tijdens de koffie met je vriendinnen.
Je vertelt het aan je partner. Daar zijn jouw vertrouwelijke verhalen veilig.
7. De cliënt vindt het lastig om contact te maken met mensen uit de omgeving en om dingen te ondernemen. Hoe pak je dit aan?
*
Samen met de cliënt zoek je welke activiteiten in de buurt worden georganiseerd. Je bedenkt met haar wat ze leuk vindt om te doen. Vervolgens maken jullie een plan met wanneer ze wat gaat ondernemen.
Je geeft haar een lijstje met activiteiten in de omgeving zodat ze zelf kan kiezen wat ze wil gaan doen.
Je neemt haar mee naar buiten en gaat samen met haar in de buurt een praatje maken met bewoners.
Je spreekt met haar af dat zij zelf gaat bedenken wat ze zelf zou kunnen doen om contact met mensen te krijgen en welke activiteiten ze eventueel zou kunnen ondernemen.
8. Je hebt samen met de cliënt activiteiten bedacht waardoor zij wat meer onder de mensen komt. Ze geeft aan dat ze dit ook gaat doen, maar als je de volgende keer vraagt hoe het gegaan is, geeft ze aan dat ze toch niet gegaan is. Wat doe je?
*
Je geeft aan dat het niet erg is en dat het haar de volgende keer wellicht wel lukt.
Je probeert erachter te komen waarom ze niet gegaan is en wat er eventueel gedaan kan worden zodat ze de volgende keer wel durft te gaan.
Je komt met nieuwe ideeën en plant voor haar nieuwe activiteiten zodat zij nog een keer kan proberen de activiteiten te ondernemen.
Je geeft aan dat je afspraken met haar gemaakt hebt en dat je het niet fijn vindt dat zij die niet nagekomen is. Je geeft dan ook duidelijk aan dat je wil dat ze volgende keer wel haar afspraken nakomt.
9. De boodschappen van de cliënt worden afgeleverd door een vrijwilliger van de supermarkt. Je helpt de boodschappen naar binnen brengen en bent toevallig aanwezig bij het betalen van de boodschappen. De boodschappen kosten € 45,70 en de cliënt betaalt met € 50,-. Hoeveel dient de cliënt terug te krijgen?
*
€ 5,30
€ 4,00
€ 4,30
€ 4,20
10. Welke van de vier onderstaande zinnen is goed?
*
Henk en Klaartje loopt over de brug naar de supermarkt toe.
Bas is gisteren wezen voetballen en gaat daarna uit eten met zijn familie.
Kim en Lisa fietsen elke dag samen naar school toe en in de zomer halen ze in de pauze bij de ijssalon een ijsje.
Het kinderfeestje van Emma werd gehouden in de dierentuin en daarna gingen hun bij het pannenkoekenrestaurant eten.
11. De cliënt vindt het lastig om haar huis opgeruimd en netjes te houden. Ze zegt zelf dat het wel meevalt en dat ze daar geen tijd voor heeft. Echter, het is voor jou lastig om je in de woning te verplaatsen, aangezien je dan uit moet kijken dat je niet op spullen gaat staan. Wat doe je?
*
Je gaat met haar in gesprek om te kijken of er een specifieke reden is dat ze niet opruimt en probeert met haar te kijken wat er voor haar nodig is, zodat dat zij wel een begin maakt met het opruimen.
Je geeft aan dat het niet goed voor de gezondheid is om zo te leven en dat zij hier echt wat aan moet doen, voor haar eigen gezondheid maar ook voor mensen die bij haar op bezoek komen.
Je neemt contact op met haar dochter en geeft aan dat zij met haar moeder moet praten om haar te overtuigen dat ze haar huis op moet ruimen.
Je probeert haar te motiveren om op te ruimen en probeert haar te overtuigen door voor te stellen dat jullie samen een stukje op gaan ruimen om een begin te maken in de hoop dat zij daarna zelf verder gaat.
12. De cliënt is een paar keer niet aanwezig geweest op het moment dat jullie een afspraak hadden ingepland. Als je haar wel spreekt doet ze kortaf en afstandelijk. Dit gaat al een tijdje op deze manier. Wat doe je?
*
Je geeft dit aan de zorgcoördinator door en geeft aan dat de begeleiding van de cliënt niet lukt omdat ze niet mee wil werken.
Je zet door en speelt open kaart met haar. Je geeft aan dat je het vervelend vindt dat het op deze manier loopt en wil graag met haar kijken wat er gedaan kan worden om de situatie te verbeteren.
Je geeft aan dat jullie afspraken met elkaar gemaakt hebben en dat jij die nakomt en dat je dat ook van haar verwacht. Jij bent er om haar te helpen en dat lukt niet op deze manier.
Je maakt een nieuwe afspraak met haar en geeft aan dat als zij die niet nakomt je dit doorgeeft aan de zorgcoördinator en aangeeft dat de cliënt niet meewerkt.
13. De cliënt vertelt een verhaal over vroeger, waarbij je het vermoeden hebt dat het een lang verhaal gaat worden. Wat doe je?
*
Je onderbreekt het verhaal en geeft aan dat je niet gekomen bent om hele verhalen over vroeger aan te horen.
Je laat haar uitpraten.
Je toont interesse in het verhaal, maar probeert ondertussen het gesprek zo te sturen dat je op een subtiele manier toch bij het gespreksonderwerp komt waar jij het graag over wil hebben.
Je hoort haar voor een paar minuten aan en probeert dan het gesprek op een ander onderwerp te krijgen.
14. De cliënt vertelt een verhaal wat jou ook emotioneel raakt omdat jij hetzelfde hebt meegemaakt. Hoe ga je hiermee om?
*
Je bewaart afstand en onderdrukt je emoties om professioneel te blijven.
Je toont begrip en weet duidelijk de emoties onder woorden te brengen die de situatie met zich meebrengen, maar zorgt ervoor dat jouw emoties niet de overhand krijgen.
Je wordt zelf ook emotioneel en kan je emoties niet onder controle houden.
Je luistert naar het verhaal en geeft aan dat je het heel vervelend vindt haar. Je probeert wel je emoties onder controle te houden.
15. De hond van de cliënt is overleden en de cliënt vindt het heel moeilijk om met dit verlies om te gaan. Wat doe je?
*
Je geeft aan dat het wel goed komt, maar dat dit tijd nodig heeft.
Je zegt dat je dit vervelend vind maar dat je het graag met haar wil hebben over de onderwerpen waarin je haar wil begeleiden.
Je toont begrip voor de situatie en probeert haar te kalmeren.
Je luistert naar haar verhaal en om haar te troosten lijsten jullie samen een mooie foto van haar hond in ter herinnering.
16. Je merkt dat de cliënt regelmatig op zichtbare plekken geld in huis heeft liggen terwijl ze vaak bezoek heeft. Wat doe je?
*
Je zegt niks, want het is haar geld dus ook haar verantwoordelijkheid.
Je geeft het geld aan de cliënt en zegt dat ze dit het beste in haar portemonnee kan stoppen.
Je zegt tegen de cliënt dat het niet veilig is om geld in het zicht te laten liggen, omdat dan de kans bestaat dat iemand dat meeneemt.
Je geeft bij de cliënt aan dat het niet slim is om geld los te laten liggen omdat dan de kans bestaat dat dit zoekraakt. Je bekijkt met de cliënt wat een veiligere plek is om het geld neer te leggen.
17. Je merkt dat de hand van de cliënt al een tijdje constant trilt. Je hebt al eerder met haar hierover gesproken om te achterhalen wat de oorzaak is. Zelf weet de cliënt niet waar het vandaan komt en een doktersafspraak vindt de cliënt niet nodig. Wat doe je?
*
Je probeert haar te overtuigen dat het verstandig is om toch een keer naar de dokter te gaan om de hand te laten onderzoeken.
Je houdt erover op omdat de cliënt toch niet naar de dokter wil.
Je vraagt de cliënt nogmaals of ze er geen last van heeft en of het niet verstandig zou zijn om er wat aan te doen.
Je belt zelf de dokter op en vraagt of hij langs wil komen.
18. De cliënt geeft aan dat ze gisteren bij de bingo in het buurtcentrum was. Jij bent daar toevallig gisteren ook langs geweest en haar heb je daar niet gezien. Wat doe je?
*
Je confronteert haar en geeft aan dat jij ook bij de bingo was en haar niet gezien hebt.
Je laat het rusten, ze zal wel een goede reden hebben.
Je geeft aan dat jij gisteren ook bij de bingo was en dat de cliënt dus liegt.
Je neemt met de cliënt de week door en vraagt wat ze allemaal gedaan heeft in de hoop dat zij zich verspreekt zodat je haar daarna kan confronteren met het feit dat ze gelogen heeft.
19. De cliënt vertelt voor de derde keer hetzelfde verhaal. Wat doe je?
*
Je houdt het in je achterhoofd en als ze de volgende keer weer hetzelfde verhaal vertelt onderneem je actie.
Je geeft aan dat het de derde keer is dat ze dit verhaal heeft verteld en vraagt of ze dit zelf ook weet.
Je denkt dat het toeval is en doet er verder niks mee.
Je maakt er een aantekening van. Wellicht kan het een eerste signaal zijn van een ziektebeeld. Na het gesprek neem je contact op met je zorgcoördinator om te bespreken wat goed is om te doen.
20. Je merkt dat de cliënt in een vrij korte periode veel dure aankopen heeft gedaan terwijl je weet dat ze in de schuldsanering zit. Wat doe je?
*
Je neemt contact op met de schuldsanering en vraag hoe dit kan, tevens maak je een aantekening.
Je confronteert de cliënt hiermee en vraagt hoe zij aan het geld komt, tevens maak je een aantekening.
Je maakt er een aantekening van.
Je vind het onbeleefd om naar geldzaken te vragen en laat het rusten.
21. Bij de cliënt is een vorm van autisme geconstateerd. Je hebt moeite met het krijgen van contact en om door te dringen tot de cliënt. Wat doe je?
*
Je treedt streng op en geeft duidelijk aan wat de cliënt moet doen.
Je besteedt veel aandacht aan het maken van contact in de hoop dat je op die manier beter tot de cliënt door kan dringen.
Je schrijft afspraken op en hangt deze op de koelkast. Zo kan de cliënt in alle rust nalezen wat er is afgesproken.
Door verschillende technieken toe te passen probeer je te achterhalen welke methode het beste werkt.
22. Samen met cliënt ben je de boodschappen aan het inruimen. De nieuwe producten zet zij vooraan in de schappen. Wat doe je?
*
Je legt uit dat de meest verse producten beter achteraan gezet kunnen worden, omdat anders de houdbaarheid van de oudere producten verstrijkt. Samen kijken jullie meteen alles na op houdbaarheid en volgorde in het schap.
Je zegt dat ze het fout doet en beter op moet letten.
Je geeft aan dat ze beter op de houdbaarheiddatum van producten moet letten, om verspilling tegen te gaan.
Niks, thuis doe je precies hetzelfde.
23. Na evaluatie blijkt dat er bij de cliënt een aantal zaken opgepakt moeten worden wil er verbetering komen in de situatie. De problemen zijn zeer divers, waardoor het een langdurig proces wordt om samen met de cliënt de situatie te kunnen verbeteren. Hoe pak je dit aan?
*
Je neemt contact op met de zorgcoördinator en zegt dat de situatie te ingewikkeld is, en of iemand jou kan helpen.
Je probeert samen met de cliënt een lijst op te stellen en daarbij een stappenplan in kaart te brengen.
Je maakt voor jezelf een lijst met actiepunten die je aan de hand van je verslag samen kan stellen.
Je bedenkt wat in jouw ogen het belangrijkst is dat opgelost wordt en gaat aan de slag met dit thema.
24. De cliënt heeft een nieuwe televisie gekregen en krijgt deze niet aan, wat doe je?
*
Je doet voor hoe de televisie aangaat en vraagt of de cliënt het daarna zelf probeert.
Je geeft aan dat haar zoon dat beter uit kan leggen, hij heeft het immers gekocht.
Je geeft haar de handleiding, zodat ze die door kan lezen.
Je legt haar uit hoe het moet.
25. De cliënt kan slecht horen en beheerst daarnaast de Nederlandse taal slecht. Hoe ga je hiermee om?
*
Je kijkt of een van de familieleden van de cliënt als tolk kan functioneren.
Je probeert met gebaren en eenvoudig Nederlands te kijken of je op die manier jezelf duidelijk kan maken bij de cliënt.
Je geeft aan bij de zorgcoördinator dat het misschien beter is als er iemand met dezelfde afkomst naar de cliënt toegaat.
Je probeert met behulp van plaatjes en tekst duidelijk te maken wat je bedoelt.
26. De cliënt is van buitenlandse afkomst en je gaat er voor het eerst naartoe. Hoe pak je dit eerste bezoek aan?
*
Je behandelt de cliënt net als elke andere cliënt.
Je probeert te achterhalen of er bepaalde cultuurverschillen zijn waar je rekening mee moet houden.
Van te voren probeer je op google te achterhalen of er bepaalde dingen zijn die je niet of juist wel moet doen.
Je belt de zorgcoördinator met de vraag of je met specifieke dingen rekening moet houden.
27. De cliënt probeert je regelmatig geld te geven omdat ze vindt dat je haar zo goed helpt. Wat doe je?
*
Je pakt het geld aan want je wil de cliënt niet beledigen.
Je bedankt de cliënt vriendelijk, maar geeft aan dat je dit niet mag.
Je neemt het geld aan maar legt daarna het geld weer bij haar in een laatje.
Je neemt het geld niet en zegt dat ze het geld beter uit kan geven aan bijvoorbeeld een leuke vakantie.
28. De cliënt begint er steeds onverzorgder uit te zien. Ze draagt vieze kleren en je hebt het vermoeden dat ze zichzelf niet echt meer gewassen heeft. Wat doe je?
Je geeft aan dat ze beter voor zichzelf moet zorgen.
Je gaat met haar in gesprek om te kijken wat de oorzaak kan zijn. Je maakt er een aantekening van en belt voor de zekerheid de zorgcoördinator met de vraag of er verder nog stappen ondernomen moeten worden.
Je doet alsof je het niet ziet en gaat door met de begeleiding.
Je belt met haar contactpersoon en vraagt of diegene dit ook gemerkt heeft, zodat je bevestiging hebt en spreekt dan de cliënt erop aan.
29. De zoon van de cliënt pakt regelmatig geld uit de portemonnee van de cliënt zonder dat hij dat aan haar vraagt. Wat doe je?
*
Je zegt niets. Dit zijn familiezaken en daar hou je jezelf buiten.
Je vraagt aan jouw leidinggevende of je de zoon hiermee kunt confronteren.
Je gaat het gesprek met de cliënt aan en vraagt of zij dit wel afgesproken heeft met haar zoon.
Je verstopt de portemonnee van de cliënt elke keer als de zoon aanwezig is en jij ook.
30. De cliënt is nogal verlegen en vindt het moeilijk om een goed gesprek aan te knopen. Hoe pak je dit aan?
*
Je probeert een beetje over ‘koetjes en kalfjes’ te praten in de hoop dat de cliënt zich wat meer openstelt.
Je gaat met de cliënt in gesprek om te kijken waar dit vandaan komt en wat eraan gedaan kan worden.
Je stelt voor om een keer naar het buurtcentrum te gaan zodat de cliënt wat meer onder de mensen komt waardoor praten met mensen minder eng wordt.
Je denkt dat dit vanzelf wel minder wordt als je wat vaker bij de cliënt langskomt en besteedt er niet teveel aandacht aan.
31. De cliënt maakt soms opmerkingen tegenover anderen die niet netjes zijn. Ook tegenover jou reageert zij soms erg vervelend. Wat doe je?
*
Je geeft aan de cliënt aan dat jij sommige dingen die zij zegt als naar ervaart. Daarbij geef je een voorbeeld en gaat met haar samen kijken hoe het anders zou kunnen.
Niks, het is niet jouw probleem, thuis ben je het toch vergeten.
Je geeft aan dat ze soms erg vervelend is.
Je spreekt de cliënt op haar gedrag aan, waarbij je aangeeft dat zij soms dingen zegt die vervelend over kunnen komen.
32. Ik neem graag initiatief.
*
Past niet bij me
Past meer niet, dan wel bij me
Neutraal
Past een beetje bij me
Past bij me
33. Ik vind orde belangrijk.
*
Past niet bij me
Past meer niet, dan wel bij me
Neutraal
Past een beetje bij me
Past bij me
34. Ik krijg een goed gevoel wanneer ik mensen kan helpen.
*
Past niet bij me
Past meer niet, dan wel bij me
Neutraal
Past een beetje bij me
Past bij me
35. Ik word niet makkelijk boos.
*
Past niet bij me
Past meer niet, dan wel bij me
Neutraal
Past een beetje bij me
Past bij me
36. Ik geef mensen graag advies.
*
Past niet bij me
Past meer niet, dan wel bij me
Neutraal
Past een beetje bij me
Past bij me
37. Ik kan me makkelijk aan elke situaties aanpassen.
*
Past niet bij me
Past meer niet, dan wel bij me
Neutraal
Past een beetje bij me
Past bij me
38. Ik ben een warme, vriendelijke persoonlijkheid.
*
Past niet bij me
Past meer niet, dan wel bij me
Neutraal
Past een beetje bij me
Past bij me
39. Ik neem verantwoordelijkheid serieus.
*
Past niet bij me
Past meer niet, dan wel bij me
Neutraal
Past een beetje bij me
Past bij me
40. Ik word ongeduldig wanneer mensen niet zo snel gaan als ik wil.
*
Past niet bij mij
Past meer niet , dan wel bij mij
Neutraal
Past een beetje bij me
Past bij me
41. Ik stop met iets wanneer ik het niet meer leuk vind om te doen.
*
Past niet bij mij
Past meer niet , dan wel bij mij
Neutraal
Past een beetje bij me
Past bij me
42. Ik word er weleens van beschuldigd afstandelijk te zijn.
*
Past niet bij mij
Past meer niet , dan wel bij mij
Neutraal
Past een beetje bij me
Past bij me
43. Ik ben zeer gevoelig.
*
Past niet bij mij
Past meer niet , dan wel bij mij
Neutraal
Past een beetje bij me
Past bij me
44. Ik twijfel vaak wanneer er een beslissing genomen moet worden.
*
Past niet bij mij
Past meer niet , dan wel bij mij
Neutraal
Past een beetje bij me
Past bij me
Email
Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Δ